30 april 2015
In gevallen waarin volgens de Wet op de Omzetbelasting een factuur moet worden uitgereikt, wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip van de uitreiking daarvan. Een ondernemer moet een factuur uitreiken voor de leveringen en diensten die hij verricht aan andere ondernemers of aan rechtspersonen. Een factuur moet vóór de vijftiende dag na de maand van de levering of de dienst worden uitgereikt. De Wet schrijft niet voor wanneer voor een overeengekomen prestatie een factuur kan worden uitgereikt. Dit betekent dat een factuur ook kan worden uitgereikt voordat de overeengekomen prestatie is verricht. De gevolgen, die de Wet aan het uitreiken van een factuur verbindt, blijven dan gewoon in stand. Dat betekent dat de ondernemer die de factuur uitreikt op het moment van uitreiken de omzetbelasting verschuldigd wordt. De afnemer kan de aan hem in rekening gebracht omzetbelasting in dat tijdvak als voordruk verrekenen met de door hem verschuldigde omzetbelasting.
Een ondernemer gaf in oktober 2008 opdracht voor de bouw van een nieuw bedrijfspand. De aannemer stuurde de opdrachtgever daarop een document waarop de aanneemsom en een bedrag aan omzetbelasting vermeld stonden. Op het document stond verder dat betalingen binnen 14 dagen dienden plaats te vinden. Hoewel betaling niet plaats vond in 2008, bracht de opdrachtgever het bedrag aan omzetbelasting als voordruk in mindering. Dat leidde tot een teruggaaf over het laatste kwartaal van 2008. In het eerste halfjaar van 2009 werd de aanneemsom in termijnen gefactureerd en betaald. De op de termijnnota’s vermelde bedragen aan omzetbelasting zijn door de aannemer op aangifte voldaan en door de opdrachtgever niet in aftrek gebracht.
Na een boekenonderzoek bij de aannemer legde de Belastingdienst een naheffingsaanslag op aan de opdrachtgever ter correctie van de teruggaaf over het laatste kwartaal van 2008. Het document wat in 2008 was uitgereikt was naar de mening van de Belastingdienst geen factuur. Volgens de aannemer was het ook geen factuur maar een opgave van de bouwsom. Hof Arnhem-Leeuwarden was van oordeel dat het document een factuur was waarop ten onrechte omzetbelasting was vermeld. Deze omzetbelasting was alleen verschuldigd vanwege de vermelding ervan, zodat de opdrachtgever geen recht had op aftrek van deze omzetbelasting als voorbelasting. Het hof wees het beroep van de opdrachtgever op een besluit van Financiën uit 2007 af. Dat besluit heeft betrekking op situaties waarin ten onrechte omzetbelasting is berekend. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof op het beroep in cassatie van de opdrachtgever vernietigd. Hof Den Bosch moet nu onderzoeken of het document als een factuur in de zin van de Wet OB 1968 kan worden aangemerkt. Als het hof van oordeel is dat het document geen factuur is, moet worden onderzocht of de inspecteur terecht een naheffingsaanslag aan de opdrachtgever en niet aan de aannemer heeft opgelegd.